(zie ook boek ‘Een Deftig Huys met een Fraay Hoff’, p. 318-322)

Omstreeks 1754 wordt in Borgercompagnie Johan(nes) Hindriks Limborgh geboren uit het huwelijk van landbouwer Hindrik Jimkes en Jantje Limborgh. Johannes wordt koopman en in 1780 trouwt hij – ‘Jan Hindriks van de Kalkwijck’ – in de Martinikerk met de omstreeks 1756 in Groningen geboren schippersdochter ‘Tiesje Hindriks’ Haverbult. Ze wonen aanvankelijk ‘bij de A’, waar de eerste kinderen worden geboren. In 1788 is ‘de kruidenierswinkel alwaar het Tjalk Schip uithangt’ aan de noordzijde van de Noorderhaven, blijkens een advertentie in de Groninger Courant, hun adres. Hier wordt nog een aantal kinderen geboren. Uit advertenties in de Groninger Courant blijkt dat Limborgh in 1797 actief is in de houthandel. Regelmatig biedt hij ‘mooye’ ladingen hout te koop aan en het volgende jaar pacht hij voor zijn handel het balkgat ten zuiden van de Noorderwerf. Als hij twee jaar later de werf zelf kan kopen, laat hij die kans niet aan zich voorbijgaan.

De in 1792 geboren zoon Hindrik Johannes trouwt in 1824 met Ma(a)rtje Jans Bakker, dochter van een collega scheepsbouwer uit Hoorn. Het volgende jaar neemt hij de Noorderwerf over van zijn vader en moeder, die verhuizen naar de Astraat waar Johannes in 1828 overlijdt. ‘Tiesje’ keert terug naar de Noorderhaven, waar ze op de plek van het huidige nr. 19 onderdak vindt bij familielid Hinderkien Haverbult en haar man Barteld Onnes en in 1839 overlijdt. Zij bezit bij de aanvang van het kadaster in 1832 naast het werfterrein woningen aan de Grote Lelie-(nr. 58), Zout- (oude nr. 31) en Havenstraat (oude nr. 7) en ook elders in de stad verschillende percelen. Hetzelfde geldt voor haar zoon Hindrik Johannes, die dan huisjes bezit aan de Grote Lelie- (nr. 37 en oude nrs. 43 en 45) en Nieuwe Kijk in ’t Jatstraat (nrs. 22 en 24). Na het overlijden van zijn moeder gaan het werfterrein en het aangrenzende huisje aan de Grote Leliestraat (nr. 58) ook naar hem.

Nadat in 1826 zowel een dochtertje als z’n echtgenote zijn overleden, hertrouwt Hindrik Johannes in januari 1828. Zijn tweede echtgenote Hinderkien (‘Hendrikje’) van Bruggen schenkt hem zes dochters en een zoontje dat slechts een dag wordt.

Vijf dochters van Hindrik Johannes Limborgh en Hinderkien van Bruggen: Alida (*1831), Johanna Jacoba (*1834), Gesina (*1837), Annegiena Kornelia (*1839) en Jacoba Lubberta (*1842) (foto J.G. Kramer)

De teruglopende inkomsten leiden ertoe dat Hindrik de Noorderwerf en zijn andere werf, net buiten de vesting aan het Reitdiep, in 1847 verkoopt. Hij koopt het huidige Nieuwe Ebbingestraat 52 en verhuist daarheen met z’n echtgenote en dochters. In de volgende jaren koopt Limborgh meer panden in de wijk en ook weilanden in De Paddepoel, waarvan hij tot zijn dood in 1875 leeft. Zijn dochters Alida en Jacoba Lubberta worden bij hun huwelijken in resp. 1860 en 1867 mede-eigenaren van o.a. weilanden en het pand aan de Nw. Ebbingestraat en een achtergelegen huis aan het Nieuwe Kerkhof.

Ook twee broers van Hindrik zijn enige tijd scheepstimmerman. De in 1798 geboren Harmannus is dat bij z’n huwelijk in 1820, maar wordt spoedig daarna ‘commissionair’. Zijn vier jaar oudere broer Jan Hindrik is bij diens huwelijk in 1819 met Namke Jans Bakker ‘scheepskapitein’. Bij de geboorte van hun eerste kind Johannes in 1821 in de Nieuwe Kijk in ‘t Jatstraat (het latere nr. 47) noemt hij zich ‘schipper’, maar later is Jan vele jaren timmerman op werven buiten de vesting. Even noemt hij zich nog ‘kastelein’ en vanaf 1850 bezit hij Kleine Leliestraat 12 (incl. het achtergelegen 8-3) en is aannemer. Namke overlijdt daar in 1864. Hij bezit ook enkele jaren een pandje in de Grote Leliestraat (het latere nr. 25), maar verkoopt in 1865-’66 beide huizen en slijt zijn laatste jaren in het Jacob en Anna Gasthuis, waar Jan in 1869 overlijdt.

Zijn in 1836 geboren zoon Johannes krijgt ook bezit in de wijk, al is dat vooral dankzij z’n derde echtgenote Ellegien Zeeman. Johannes is stuurman als hij in 1855 trouwt met de zwangere tuindersdochter Saartje Geertruida Severien. In 1860 is hij ‘particulier opzigter’ als ze wonen in de Kleine Leliestraat 8/3 (een huisje van z’n vader) en zij overlijdt, vier kleine kinderen achterlatend. Anderhalf jaar later trouwt Johannes opnieuw, nu met Hilligien Wieringa zich ‘aannemer van werken’ noemend. Ook zij heeft hem een aantal kinderen geschonken als ze in december 1869 in hetzelfde huisje overlijdt.

Johannes trouwt in 1871 voor de derde keer en zoekt het nu dichtbij: Ellegien Zeeman woont Grote Leliestraat (huidige nr. 14) en is net weduwe geworden van Albert Andries Meedema. Zij en haar stiefdochter Eltje erven het een en ander, waarbij Ellegien Grote Leliestraat oude nrs. 13 en 15 en Noorderkerkstraat 7 verkrijgt. Ellegien wordt ‘winkeliersche’ en koopt nog voor ze opnieuw trouwt de huisjes aan de overkant: Grote Leliestraat 14 tm 18 en 12/1 tm 12/7. Na hun huwelijk koopt Johannes nog Grote Leliestraat 12 bij. Johannes en Ellegien krijgen samen in 1872 nog een kind: Eltjo Heiko, die later mede-eigenaar van al hun panden wordt. Hij wordt predikant en trouwt in 1896 in Nieuwolda. Zijn moeder overlijdt in 1900 en zijn vader zes jaar later. Zoon Eltjo verkoopt dan aan de Grote Leliestraat alles.