De familie komt oorspronkelijk uit Utrecht. Geerts overgrootvader was muzikant en zijn opa, Fokko Wiebolt Henricus Otto, ‘dansmeester’. Vader Franciscus Josephus, genoemd naar diens opa, werd daarentegen arbeider. In 1884 trouwde deze met de in Hoogeveen geboren Femmigje de Jonge. Zij kregen zeven kinderen, waarvan Geert, op 1 september 1891 geboren, de vierde was. Zijn jongste broer werd 8 maanden na het overlijden van vader geboren en naar hem Franciscus Josephus genoemd. Moeder Femmigje hertrouwde in 1906, 48 jaar oud, nog met een weduwnaar. Geert en z’n jongste broer werden beiden eerst stukadoor en later caféhouder. Geert in beide gevallen als eerste.
Geert trouwde in 1913 met Hillechien Sjoerts, de dochter van een voeger. Hij was op dat moment 22 en zij 25. In 1914 werd dochter Femmigje (‘Femmechien’) geboren. Drie jaar later werd dochter Elizabeth geboren. Nadat Hillechien in 1918 was overleden hertrouwde Geert in 1920 met Elsje Mensinga (geb. 1894). Zij was van 1913 tot haar scheiding in ’15 getrouwd geweest met koemelker Timon Meijer in Paddepoel, van wie ze op haar 19e zoon Gerrit (geb. 1913) had gekregen. Samen met Geert Otto kreeg ze nog drie kinderen, weer een Franciscus Josephus in 1921, zoon Kornelis in 1924 en zoon Geert in 1929 (de eerste 2 werden ambtenaar, de laatste schoolhoofd).
Volgens het Adresboek 1922 was Geert toen nog stukadoorsknecht en woonde Grote Rozenstraat 11. Het volgende jaar kocht hij de tapperij van Hendrik Dijkstra, Kleine Rozenstraat 66 (kadaster art. 25982). Van 1925 tot ’27 bezat hij ook Grote Appelstraat 13 (kadaster art. 27057). Nadat hij in 1928 ook Kleine Rozenstraat 64 had gekocht en dat verhuurde, liet hij het volgende jaar nr. 66 verhogen, waarmee het pand z’n huidige gevel kreeg. Het lijkt erop dat hij P.B. Kramer in het najaar van 1929 vroeg zijn nieuwe pand te fotograferen (zie foto). Aan het eind van dat jaar trok Geert nr. 64 ook bij de zaak en waren er twee delen: café en slijterij. Otto kocht in de Grote Appelstraat in 1937 en 1943 nog twee panden (nr. 26 en 30) en in ’49 Ged. Boterdiep 39. Ook in de Noorderplantsoen-, Badstraten- en Oosterpoortbuurt kocht hij panden (kadaster art. 28787).
Geert Otto ging zijn café in de Kleine Rozenstraat al in de jaren dertig verhuren aan stiefzoon Gerrit Meijer, die ook voor een gedeelte mede-eigenaar werd. Zoon Kornelis Otto nam in ’67 het bezit van het café over, maar verhuurde het ook.
Geerts jongere broer Franciscus Josephus was enige jaren caféhouder in Nw. Ebbingestraat 117 (zie daar). Geert Otto overleed 16 juli 1969, echtgenote Elsje in 1976.