De eerste ‘tapster’ in het oudste nog bestaande café van de wijk heet de ‘weduwe B. Bart’, oftewel Jeltje Rijkholt. Ze wordt in 1804 in de Oude Kijk in ’t Jatstraat geboren. Als Jeltje in 1827 trouwt met ‘kasteleinsknecht’ Berend Jans Bart uit Heveskes, is ze ‘dienstmeid’ van beroep. Bart krijgt in de stad een baan als ‘wijntappersknecht’ en ze gaan wonen aan ’t Klooster, waar nog datzelfde jaar hun eerste kind wordt geboren. Ook de tweede wordt er geboren, maar daarna verhuizen ze naar de ‘Niewe Stadt’. Vanwege waarschijnlijk Barts geringe inkomsten als achtereenvolgens ‘koopmansknecht’, ‘oppasser’ en ‘verwer’ en hun groeiende gezin verhuizen ze regelmatig. Als Jeltje 41 is, krijgt ze haar achtste en laatste kind, Renske. Drie van de kinderen zijn dan al overleden en in 1858 overlijdt haar man op 53-jarige leeftijd. Als zoon Jozef het volgende jaar trouwt, wonen er nog vier kinderen thuis.

Kleine Rozenstraat 66, dan genummerd M 67, is dan nog een klein huisje. In de jaren zeventig van de negentiende eeuw woont goudsmid Geert Groenewoud er met z’n gezin. Omstreeks begin 1880 verhuizen ze, waarna Jeltje het huisje huurt. In het bevolkingsregister staat ze dan als ‘winkeliersche’, maar in het Adresboek van hetzelfde jaar als ‘tapster’. We mogen aannemen dat ze in de kleine ‘winkelruimte’ aan de voorkant van het huis een toonbank heeft en daar tapt en drank verkoopt. Op dat moment wonen zoon Jozef, die in één jaar huwelijk zowel z’n vrouw als een dochtertje heeft verloren, en de ongehuwde dochter Renske bij haar. Dochter Geertruida Marta is ook mee verhuisd naar de Kleine Rozenstraat, maar overlijdt in februari 1880.

Jeltje is dan al 76, maar moet waarschijnlijk vanwege de armoede nog werken. Renske en Jozef brengen als ‘naaister’ en ‘kleermaker’ wel wat in, maar een vetpot zal het niet zijn. Jeltje Bart-Rijkholt overlijdt in juni 1885, tachtig jaar oud en ‘zonder beroep’. Renske heeft dan naar alle waarschijnlijkheid het tappen en verkopen al van haar overgenomen. In het bevolkingsregister staat zij in elk geval als ‘tapster’ genoteerd. Omstreeks 1893 verlaat ze haar sta-kroeg annex winkeltje, de voorloper van wat inmiddels 25 jaar De Minnaar heet.